2 Het strand
Het strand is eigenlijk een grote zandvlakte die de zee met de duinen verbindt. Het strand spoelt 2 keer per dag onder water, dat is bij vloed. Op het strand waait het altijd. Soms waait het hard en soms zacht. Op het strand kunnen niet zo veel planten groeien, omdat het zand altijd vol met zout water zit. Het zand wordt bij iedere vloed ook weer helemaal omgewoeld. De meeste planten houden niet van zoute grond, maar je hebt natuurlijk altijd uitzonderingen. Eén van die uitzonderingen is de zeeraket. Die kan alleen maar op hele zoute grond leven. Voor de zeepostelein en loogkruid geldt hetzelfde.
Het strand is ook een zeer geschikte plek om schelpen te zoeken. Er bestaan heel erg veel soorten schelpen. Een hele mooie schelp is bijvoorbeeld de wulk. Andere soorten schelpen zijn bijvoorbeeld de artemisschelp, de stevige strandschelp, de noorse hartschelp, de gedoornde hartschelp, de kokkel, de penhoren, de tere platschelp, het zaagje, het wenteltrapje, het nonnetje, de witte boormossel, de amerikaanse boormossel, de tepelhoren, de oester, de bonte mantel tafelmeshelft en de zwaardschede.
Als je geluk hebt kun je op het strand ook een krabbenschaartje vinden. De huisjes van de zee-egel kun je ook vaak vinden. Het mooiste wat je kunt vinden is een zeester.
Op het strand en in de zee leven ook veel vogels. Bijvoorbeeld de scholekster, de bonte strandloper, de zilvermeeuw, de kapmeeuw, de mantelmeeuw, de zwarte zee-eend en het visdiefje (in hoofdstuk 7 worden nog meer vogels beschreven).